Het moet dan ook een opmerkelijk gezicht zijn geweest in het Gelderse dorpje onder de rook van Zutphen: jongeman die dagelijks met een grote zwarte hoes (basgitaar) op zijn rug, een nog grotere hoes (contrabas) op een wieltje voor zich uit duwde. Bekijks had ik er wel mee en aanspraak ook. In de trein werd me vaak gevraagd wat er in de grote hoes zat. Het antwoord ‘een contrabas’ leverde geregeld een vragende blik op. ‘Een supercello, de BigMac onder de violen!’ zei ik er dan achteraan.
Reizen in de trein beviel me uitstekend. De kosten voor een OV-jaarkaart deelde ik met mijn zusje waardoor vrij reizen mij destijds ongeveer 150 gulden per maand kostte – een fractie van de kosten van een eigen auto. Het gaf me de vrijheid om waar en wanneer dan ook op of in te stappen. Bovendien ontmoette ik onderweg de meest uiteenlopende types en heb ik er aardige contacten aan over gehouden; mensen die ik anders nooit was tegengekomen en die van invloed zijn (geweest) op mijn wereldbeeld.
Nu, 25 jaar later, inmiddels gestopt met actief musiceren en fulltime ondernemer in media, reis ik nog steeds bijna dagelijks met de trein. Ik werk er, lees mijn kranten en denk na. Uit het raam starend laat ik de wereld aan me voorbijgaan en kom tot nieuwe ideeën en oplossingen voor uitdagingen. Soms neem ik een foto van een bijzonder moment of noteer ik een opmerkelijke uitspraak van de conducteur. ‘Dames en heren, zoals u van ons gewend bent komen we op tijd aan op Utrecht Centraal. Ik wens u veel arbeidsvreugd, liefde en geluk!’ Staande in het gangpad keken wij reizigers elkaar aan en voelden ons verbonden in een gezamenlijke glimlach.